Inleiding
Op 26, 27 en 28 juni 2019 vonden bij de Open Universiteit, Zuyd Hogeschool en ROC Arcus College in Heerlen de Onderwijsresearch Dagen (ORD) plaats met als titel “Onwijs Onderwijs”. Ik ben masterstudent aan de Open Universiteit en in het kader van het vak Trends in Onderwijs en Onderwijswetenschappen kreeg ik de opdracht om actief deel te nemen aan een conferentie. Ik heb daartoe een voorstel ingediend om geselecteerd te worden voor een schrijfretraite die voorafgaand aan de conferentie werd georganiseerd door de redactie van het tijdschrift Pedagogische Studiën. Daarnaast heb ik mijn Twitter, LinkedIn en Facebook accounts ingezet. Met deze acties heb ik mijn deelname aan de conferentie ook voor het grotere publiek kenbaar gemaakt. Mijn vrienden en relaties weten wat mij drijft. Mijn kennis en ervaring deel ik op een sociale manier. Ik hoop misschien zelfs dat politieke partijen en grote instanties meelezen en mijn bijdragen delen. De vraag die ik mij tijdens deze conferentie heb gesteld is: “Wat is de status van verschillende methoden van onderzoek naar sociaal leren, netwerkleren en burgerschapsvorming?”.
Het actieve en complexe proces van verwerven van kennis en vaardigheden vindt plaats in de interactie tussen het individu en zijn omgeving (De Laat, 2012; Frietman, et al., 2010). Deze kennis wordt verworven in formele, non-formele en informele situaties. (Eraut, 2004; Rogers, 2014; Vrieling, Van den Beemt & De Laat, 2016). Een onderscheid is daarin moeilijk te maken. Er is geen harde scheidslijn maar een rafelige rand die overlap en samenhang vertoont (Frietman, Kennis & Hövels, 2010). Is het deelnemen aan de Onderwijs Research Dagen (ORD) een formele, non-formele of informele manier vorm van leren? Vroeg ik mij af. Ik bezocht deze conferentie in het kader van mijn verplichte cursus waarbij het schrijven van een recensie onderdeel is van het curriculum (formeel). Het is een georganiseerde driedaagse conferentie waar het leren van en met elkaar het doel was (non-formeel). Ook was er de mogelijkheid om mensen uit het onderwijs en onderzoek te ontmoeten en te leren van experts op bepaalde onderzoeksgebieden (informeel).
Leren is per definitie sociaal volgens De Laat (2012). Sociaal leren wordt gedefinieerd als het met elkaar ondernemen van leeractiviteiten die een verandering in cognitie of gedrag op individueel of groepsniveau teweeg brengen (Doppenberg, Bakx & Brok, 2012). Wenger et al. (2011) definiëren sociaal leren als een dynamische interactie in zowel groeps- als netwerkprocessen waarbij het leerproces niet los gezien kan worden van de sociale context waarin dit leren plaatsvindt.
Burgerschap is de bereidheid en het vermogen om deel uit te maken van de gemeenschap en daar een actieve bijdrage aan te leveren (Bron & Van Vliet, 2012). Ook burgerschapscompetenties worden verworven door het individu in relatie tot zijn omgeving. Zowel het onderwerp burgerschap als het onderwerp sociaal leren intrigeert me en speelt een hoofdrol in mijn bachelorthesis en mijn masterthesis. Sinds burgerschap in 2011 op de landelijke onderwijsagenda belandde (Bron & Van Vliet, 2012) kijk ik graag naar de aanpak, maar ook naar het onderzoek naar burgerschap. Ik ben altijd intrinsiek gemotiveerd door de vraag “hoe verhouden mensen zich tot elkaar?”.
De ORD bood ruimte om in te zien hoe huidig onderzoek binnen het onderwijs verloopt en bijdraagt aan de praktijk. Mijn perspectief op de thema’s van deze conferentie was dus tweeledig: Enerzijds was ik geïnteresseerd in hoe deelnemers hun onderzoeken methodisch verantwoorden. Anderzijds kijk ik met het oog op mijn eigen onderzoeksonderwerpen naar sociaal leren en burgerschapsvorming op het snijvlak van onderwijs en praktijk. De door mij gekozen sessies hebben raakvlak met verschillende vormen van samenwerking, sociaal leren en/of werkplekleren. In mijn bachelorthesis heb ik gebruik gemaakt van het Unified Model of Task-Specific Motivation (De Brabander & Martens; 2014). In mijn voorbereiding op het bijwonen van de ORD kwam dit model naar voren in het aanbod. Ik was nieuwsgierig naar de huidige status van dit model binnen onderwijsonderzoek en op welke manier het model verder ontwikkeld is. Mogelijkerwijs is UMTM een geschikte aanpak om enerzijds als diagnostische tool in te zetten en anderzijds als facilitair model voor o.a. het onderwijs. Tegelijkertijd zocht ik naar de sessies over sociaal leren en netwerkleren.
In het dagelijks leven ben ik werkzaam als sociaal ondernemer en heb ik te maken met kwetsbare jongeren in mijn praktijk. Ik ervaar dagelijks wat de rol van (of het gebrek aan) burgerschap is. Deze jongeren zijn veelal sociaal geïsoleerd, hebben moeite met financiële zelfredzaamheid en gezond leven. Sociaal leren vindt hier op straat plaats. Politiek is voor hen een ver-van-mijn-bed-show en de weerbaarheid naar instanties is laag. Juist deze groep is kwetsbaar en zou baat hebben bij een grotere mate van burgerschap (Bron & Van Vliet, 2012). Deze doelgroep heeft baat bij duurzame begeleiding en coaching om te kunnen participeren in onze samenleving, terwijl dit misschien deels met betere scholing (formeel, non-formeel of informeel) rondom burgerschap kan worden beïnvloed.
Voorafgaand aan het congres kreeg ik het abstractboek opgestuurd. Daarin stonden de onderzoeken beschreven die aan bod zouden komen, iets wat bijdroeg aan mijn indruk en keuzes voor diverse sessies. Inschrijven op sessies was echter niet mogelijk, omdat het juist de bedoeling was om “rond te struinen”. Vooraf had ik georiënteerd op een flink aantal sessies. De praktijk leerde echter dat door de opzet van het congres, ik deze sessies lang niet allemaal kon bijwonen. Dit kwam omdat de sessies steeds per drie onderzoeken waren geclusterd en tussendoor van ruimte veranderen niet mogelijk was. Ook waren veel sessies in de tussentijd geannuleerd. De afstand tussen de locaties bleek eveneens een uitdaging. Bovendien waren er zeer interessante keynote speakers die ik niet wilde missen.
Programma van de ORD
Het programma, het abstractboek en een groot deel van de presentaties zijn te vinden op de conferentiesite: https://ord2019.nl/.
Woensdag 26 juni 2019
De dag werd geopend door Renate de Groot, Hoogleraar van de Open Universiteit. Zij heette alle sprekers en deelnemers welkom. Renate gaf het woord aan Wilfred Admiraal van de Vereniging voor Onderwijsresearch (VOR). Uit een vraaggesprek met drie genodigden kwam naar voren dat onderzoek naar ICT, nieuwe media, digitale didactiek nog veel te onderbelicht zijn en meer aandacht verdienen. Ook het activeren van teamsamenwerking onder leraren is een speerpunt. De derde deelnemer gaf aan dat we diversiteit moeten koesteren. Niet voor iedereen moeten we hetzelfde willen, maar inzicht krijgen in wat diversiteit is en hoe de verschillende culturen te leren kennen. Dit onderwerp vindt bijval van het publiek en spreek mij aan gezien mijn interesse in burgerschap en sociaal leren. De tweede vraag die Admiraal stelt is “wat kan onderzoek betekenen voor de onderwijspraktijk?” Ook hier valt mij op dat de antwoorden gaan over het leren in communities en teams. “Breng docenten bij elkaar, dan komen er vanzelf goede ideeën”. Ook dit statement kon op een applaus rekenen en zelf werd ik enthousiast van de bevestiging dat sociaal leren en netwerkleren blijkbaar een hot issue is en het betrekken van doelgroepen die in het reguliere onderwijs niet uit de verf komen aandacht verdient. Afsluitend wensten de heren ons veel verhitte discussies toe. “Ga vooral bij een thema, divisie of team kijken dat niet van jou is en je zult zien dat er veel is dat ons bindt”.
Keynote speaker Marcus Specht werd vervolgens geïntroduceerd. Zijn presentatie was getiteld “Data Enhanced Education and Educational Research”. Met zijn lezing wilde hij een breder perspectief bieden op de rol van data en dataverzameling voor onderwijs. Hij besprak onder andere de diverse perspectieven die een rol spelen, zoals docenten, leerlingen en educatieve organisaties, maar ook onderzoekers. Hij kaartte data enhanced learning aan, een principe dat al in andere branches wordt toegepast. Met data kunnen diverse factoren gemeten worden, waar verbetering uit voort kan komen, hij noemt dit quantified identity, doelend op mensen die metingen gebruiken om zichzelf te verbeteren. Metingen van bepaalde data, zoals Runkeeper voor hardlopers of SleepCycle voor het slaapgedrag, zijn aan de orde van de dag. Opvallend is dat dit nog niet evenredig wordt gebruikt binnen het onderwijs. Specht pleit voor meer aandacht aan data binnen het onderwijs. Daarmee kun je positieve bekrachtiging uitoefenen en intuïtief bijsturen. Ook in mijn werk binnen gezondheidscentra werken we met wijkgerichte data, zodat we weten dat in bepaalde wijken een bepaalde aandoening of welzijnsvraagstuk vaker voorkomt. Zorgverleners leren op die manier waar ze hun focus op moeten leggen. Ik ben het daarom met Marcus Specht eens dat wij meer gebruik moeten maken van data in het onderwijs. Het hoeft in mijn ogen niet altijd heel fancy te zijn omdat ik merk dat mensen dan afhaken.
Parallelsessie 1
Aanvankelijk wilde ik in de eerste parallelsessie deelnemen aan het rondetafelgesprek met Peter de Jager van Zadkine Spijkenisse. De Jager doet onderzoek naar informeel leren op de werkplek in het MBO. Helaas werd deze sessie geannuleerd. Ik heb deze eerste conferentiedag gebruikt om eerst een beetje vertrouwd te raken met de sfeer, de opzet en de manier waarop dit congres werd aangeboden. Er was genoeg te zien en te bekijken zonder van tevoren in te schrijven. Zo ben ik langs een aantal postersessies gegaan. Hoewel het programma omvangrijk en helder was moest ik toch behoorlijk zoeken om ergens een sessie te volgen en te begrijpen wanneer er een vrije inloop was, wanneer ik wel of niet deelnam aan de discussie en wanneer ik alleen toehoorder was die een vraag kon stellen aan het eind.
Parallelsessie 2
De paperpresentatie van Bas de Jong, getiteld “Factoren in de transfer van training naar praktijk: een nadere verkenning van het UMTM-model”. Ik heb het UMTM-model (De Brabander & Martens, 2014) gebruikt tijdens mijn bacheloronderzoek naar burgerschapsvorming in het MBO. Ik was benieuwd naar de validatie van dit model, en of dit model in langere studies geschikt is om taakspecifieke motivatie te onderzoeken. Het onderzoek van De Jong (De Jong, Cornelissen & Jansen in de Wal, 2019) richtte zich ook op de lange termijn: zijn meerdere metingen met UMTM valide en zo ja, in hoeverre is er ook sprake van transfer? De uitkomsten van deze studie impliceren dat het model toegepast kan worden bij studies waarin wordt onderzocht welke factoren van invloed zijn op de motivatie voor transfer alsmede de daadwerkelijke toepassing van de trainingsinhoud. Wanneer ik het model op burgerschapsvorming zou richten kan ik mij voorstellen dat met meerdere meetmomenten UMTM een goede methodiek kunnen zijn om burgerschap te faciliteren gedurende meerdere jaren onderwijs. En dit voor zowel studenten als docenten.
Donderdag 27 juni 2019
Parallelsessie 3
Tijdens de schrijfretraite voorafgaand aan de conferentie ontmoette ik Yvonne Slots. Zij doet een promotieonderzoek naar studiesucces binnen haar onderwijsinstelling; Hogeschool Zuyd. Ze vroeg me naar haar rondetafelsessie te komen omdat ze veel raakvlakken had met mijn onderzoeksonderwerp naar sociaal leren. De opleiding Economie van Zuyd krijg een volledig nieuw curriculum. In een vooronderzoek kwam naar voren dat het studiesucces van studenten in hoge mate afhankelijk is van de handelingsroutines van docenten. In het licht van het nieuwe curriculum zoekt de onderzoeker naar een goede manier om de handelingsroutines van docenten op een intrinsieke manier te veranderen (Boer, 2017). Ze vraagt welke interventies bruikbaar zijn om routines te veranderen en hoe deze veranderingen te meten. Mijn thesisonderzoek maakt gebruik van de dimensies van sociaal leren van (Vrieling, Van den Beemt en De Laat, 2014). Toevallig was Emmy Vrieling aanwezig. Haar framework is bruikbaar als meetinstrument waarbij de positie van de groep wordt bepaald in het licht van de gestelde doelen van de groep. Door het instrument op meerdere momenten in te zetten kan de positie op de dimensie tevens verschuiven richting de gestelde doelen. Het instrument dient dus ook als reflectietool. Net als het UMTM-model is dus ook het DSL-framework een manier om op verschillende momenten inzicht te verkrijgen. Het was mooi om te zien hoe de inbreng van deelnemers zowel mij als de onderzoekster tot nieuwe inzichten bracht.
Ook de tweede sessie van deze rondetafel was interessant. Steven Verjans presenteerde mede namens Kamakshi Rajagopal, Amy Hsiao, Emmy Vrieling, Inge van Seggelen-Damen en hijzelf het onderzoek: Afstudeerkringen in het HO: Naar een Typologie en Ontwerprichtlijnen. Volgens Romme en Nijhuis, (2000) zijn afstudeerkringen kleine samenwerkende groepen van studenten die onder begeleiding onderzoek doen naar een thema of onderwerp. Het blijkt nog onduidelijk welke vormen er bestaan en of sommige vormen effectiever zijn dan andere. Het doel van het onderzoek is om de afstudeerkringen zo effectief en efficiënt mogelijk te maken. Ook dit onderzoek heeft te maken met sociaal leren en netwerkleren. Men vraagt zich af of afstudeerkringen meer structuur en effectiviteit bedien. En hoe moet de begeleiding dan worden vormgegeven. In het rondetafelgesprek wordt hierop gereflecteerd. Een voorlopige conclusie lijkt niet makkelijk te geven. Wel blijkt dat het nut en de noodzaak van scriptiegroepen wordt onderschreven. De wijze waarop dit moet worden ingericht, formeel, informeel of netwerkgericht is een vraag die in het rondetafelgesprek niet beantwoord kon worden. Als student van de Open Universiteit ervaar ik weinig facilitering in het sociaal leren en netwerkleren, terwijl eigen onderzoek meerdere malen heeft aangetoond dat deze vormen van leren effectief zijn. “Practice what you preach”, denk ik dan wel eens, Het spreekt voor deze onderzoekers dat zij het onderwerp hoog op de agenda van de eigen organisatie zetten.
Parallelsessie 4
Voor deze sessie wilde ik graag naar een paperpresentatie van Femke Nijland, genaamd “The Networked Student. Hierin zou de relatie tussen het individuele sociale netwerk van studenten en de waarde die ze hierbinnen creëren voor zichzelf en stakeholders worden besproken. Helaas werd deze sessie geannuleerd.
Keynote
Tussen de sessies door bezocht ik de keynote getiteld “Wij, niet ik. Leren en Werken in organisaties.” door Piet van den Bossche. Van den Bossche’s visie is met name gericht op leren, presteren en innoveren op de werkvloer (Van den Bossche, 2019). Zowel individuen als organisaties zijn bezig met die drie aspecten. Hij stelt dat leren in organisaties gaat om Wij en niet om het ik. Hij was benieuwd hoe individu en organisatie met elkaar werken om aan die processen te werken. Hoe ontwikkelt kennis zich, hoe ontwikkelen mensen binnen sociale structuren en hoe kunnen organisaties daar een faciliterende rol in spelen? Van den Bossche beargumenteerde dat een werkomgeving waar expliciet ruimte is om te leren, effect kan hebben en dat leiderschap daarin een rol speelt. Als ik kijk naar mijn eigen praktijk zie ik wederom mogelijkheden voor kwetsbare jongeren waarbij het interessant zou kunnen zijn om te onderzoeken of een leermoment in teamverband een positief effect heeft op de burgerschapsontwikkeling. Burgerschap heeft immers al een sociale component in zich. Volgens de spreker zijn organisaties en individuen deel uit van een voortdurend veranderend web van samen-werkende en lerende relaties. In mijn optiek maakt burgerschap hier impliciet en doorlopend deel van uit.
Postersessie 1
Ik was vooral geïnteresseerd in de poster over burgerschap. Het onderzoek “Burgerschapscultuur op school door participatie van leerlingen aan collaboratief praktijkonderzoek” onderzocht juist de praktische kant die tot nu toe nog niet uitgebreid aan bod was gekomen in de bezochte sessies. Dit onderzoek richtte zich op de mate van leerlingenparticipatie en betrokkenheid in relatie tot burgerschap bij sociaal kwetsbare leerlingen in Vlaanderen. Uit eerder onderzoek blijkt dat kwetsbare leerlingen met een lagere mate van participatie hoger risico hebben op o.a. armoede. Door middel van een multiple casestudie willen de onderzoekers bekijken hoe de participatie van leerlingen zich verhoudt tot hun betrokkenheid op school. Dit onderzoek loopt nog tot 2020 en is wat mij betreft zeer relevant voor de doelgroep waar ik mee werk.
Tevens bekeek ik de poster getiteld “Leren van congresbezoek door junior en senior bezoekers” door Heleen Wellner van de UvA. Dit vond ik een spannende meta-analyse waar ik het congres goed in perspectief kon plaatsen. Het was prettig om naast alle onderwijs-inhoudelijke zaken ook na te denken over de opzet van het congres zelf. Dit bood mij houvast voor deze recensie, maar ook inzicht in wat ik zelf verwacht van een conferentie. In de conclusie en discussie ga ik iets dieper in mijn persoonlijke bezoekerservaring van de ORD.
Aan het einde van de tweede dag had ik iets meer mijn draai gevonden. Ik sloeg parallelsessie 5 over om met mijn medescribenten van de schrijfretraite verder te filosoferen over hoe we teamleren en sociaal leren kunnen bevorderen in onze dagelijkse praktijk en onderzoek. Sommige sessies hadden geen relevantie met mijn perspectief en ik bemerkte een overkill aan informatie waardoor ik behoefte had aan ventileren. Al met al had ik op deze donderdag twee zeer boeiende bijeenkomsten die goed aansloten bij mijn interesses.
Vrijdag 28 juni 2019
Keynote
De laatste keynote betrof het onderwerp “De ‘Ideale’ Leeromgeving: Wat moet je niet doen en wat wel (volgens de wetenschap)”, gegeven door Prof. Dr. Paul Kirschner, hoogleraar Onderwijspsychologie van de Open Universiteit aan de vooravond van zijn pensioen. Liever berucht dan beroemd geeft hij zijn controversiële kijk op het onderwijs en onderzoek. Hij gaat in op een aantal “broodje-aap-verhalen” zoals dat de mens kan multitasken. Hij noemt dit onderwijsmythes en de mensen die ze verspreiden eduquacks (de kwakzalvers in het onderwijs). Kirschner laat ons aan den lijve ondervinden dat multitasken niet werkt, aangezien daarmee de taak onderbroken wordt en de concentratie vermindert. Kirschner heeft op meerdere onderzoeken wel wat aan te merken en vertelt dit met veel anekdotes en voorbeelden. Als we weten dat het werkgeheugen klein is, stelt Kirschner, is het van belang om efficiënt te leren. Wat werkt is het faciliteren van creativiteit, innovatie, maar niet zonder te vergeten waar dit op is gebaseerd. Hij geeft aan dat het oude nodig is om het nieuwe te kunnen boordelen. We weten bijvoorbeeld dat we advanced organizers nodig hebben om nieuwe kennis te vergaren. We weten uit steeds weer bewezen onderzoek dat beelden nodig zijn om te assimileren en elaboratie nodig is om informatie te verwerken. Hij geeft de 10 principes van directe instructie en verwijst naar zijn boeken “Jongens zijn slimmer dan meisjes”en zijn nieuwe boek “Op de schouders van reuzen”. Zijn kritische blik op hypes in het onderwijs is vermakelijk en schuurt tevens. Ik haal uit zijn betoog dat we vooral nuchter en met verstand moeten blijven kijken naar wat werkt in de praktijk, zonder te veel te willen bouwen op onderzoeken die in een ideale omgeving worden gedaan. Dit past bij mijn eigen zoektocht naar wat werkt voor de doelgroep waar ik mee werk en naar het zoeken naar alternatieven voor de rigide en soms niet passende reguliere onderwijsomgeving.
Parallelsessie 7
In het kader van mijn opdracht om actief bij te dragen aan het congres had ik mij als zaalvoorzitter opgegeven bij de laatste parallelsessie van de conferentie.
- “Samenwerken op het grensvlak van school en praktijk: de kwaliteit van professionele werkplaatsen” – een rondetafelgesprek van Miranda Snoeren, Sofie Moresi, Petra Swennenhuis en Michel Duinkerke van Fontys Hogescholen.
- “Onderzoekend werken aan studiesucces in het hbo” – een rondetafelgesprek van Mieke van Diepen
Oorspronkelijk was er ook een derde sessie, deze werd helaas geannuleerd.
Mijn taak was om deelnemers aan elkaar voor te stellen, uitleg te geven over de presentaties, de sprekers te introduceren en de tijd te bewaken. Ik heb weinig gelegenheid gehad om aantekeningen te maken. Wel gaf de eerste sessie mij inzicht in hoe de praktijk aan kan sluiten bij onderzoek en vice-versa. Er is noodzaak tot gezamenlijk eigenaarschap. Er is een omgeving nodig met participatie van zowel studenten, professionals, docenten als cliënten. Er is een continue driehoek van onderwijs, onderzoek en beroepspraktijk nodig voor het duurzaam en sectoroverschrijdend inrichten van professionele werkplaatsen. Vooral het praktijkvoorbeeld van een lector van Fontys Hogeschool waarbij zowel kwantitatief als kwalitatief werd aangetoond hoe succesvol een professionele werkplaats in een zorginstellling bleek inspireerde me. Het is dus wel degelijk mogelijk om organisaties, onderwijs en onderzoek met elkaar te laten interacteren, als we allemaal maar willen en er een facilitator of coördinator is.
Conclusie
De ORD was voor mij een plek om de nieuwste onderzoeken en inzichten m.b.t. onderwijs te ontdekken. Ik was geïnteresseerd in de concepten sociaal leren en netwerkleren en vond tijdens de conferentie mijn liefde voor burgerschap terug. Mijn leervraag “Wat is de status van verschillende methoden van onderzoek naar sociaal leren, netwerkleren en burgerschapsvorming?” komt voort uit mijn intrinsieke interesse in de vraag “Hoe verhouden mensen zich tot elkaar?”. Deze zaken kwamen tijdens de ORD aan bod. Mijn leervraag heb ik grotendeels kunnen beantwoorden door middel van de sessies en keynotes. Uit de paperpresentatie van Bas de Jong, getiteld “Factoren in de transfer van training naar praktijk: een nadere verkenning van het UMTM-model”, heb ik kunnen zien hoe UMTM ingezet kan worden op de lange termijn. Door meerdere meetmomenten te hanteren, is het mogelijk om burgerschap over een langere periode te meten en tevens te faciliteren binnen het curriculum op scholen. Wanneer docenten handelingsroutines ontwikkelen komt dit het studiesucces ten goede zoals Yvonne Slots in haar rondetafelsessie stelde. Dit zou dus ook voor burgerschapsvorming, als impliciet vak binnen scholen kunnen gelden.
Ook de keynote van Piet van den Bossche gaf inzicht in het belang van sociaal leren en teamleren in zowel formele als informele settings. Een informele setting kan ook bijdragen aan het leren van andere disciplines en helpen om het eigen referentiekader te vergroten zoals bij aanvang van het congres werd gesteld. Juist voor kwetsbare jongeren die burgerschapscompetenties ontwikkelen is een omgeving die rijk is aan leerervaringen maar die zo min mogelijk op een formele leeromgeving lijkt een goede setting om participatie te bevorderen. Ook leerlingenparticipatie lijkt een indicatie te zijn van de mate van burgerschap voor kwetsbare jongeren. Door zelf rond te lopen in een wereld van onderzoek terwijl mijn dagelijkse praktijk vraagt om praktische oplossingen heb ik op een informele manier geleerd dat deze werelden minder ver van elkaar liggen dan aanvankelijk door mij gedacht. Paul Kirschner beargumenteerde eveneens dat een dynamische aanpak met regelmatige evaluatie van belang is tijdens het leerproces. De wetenschap zou onderwijsonderzoek kunnen doen naar een combinatie van methoden en toepassingen rondom burgerschapsvorming in het vervolgonderwijs. De huidige onderzoeken vinden vooral plaats binnen het basis en voortgezet onderwijs. Ook in een sociaal leren context zoals een professionele werkplaats zijn de mores van de werkomgeving onderdeel van burgerschapsvorming. Op tijd komen, samenwerken, weten wanneer je je mag of geven, zelfsturing. Het zijn allemaal impliciete en sociale vormen van leren. Het aandacht geven aan deze impliciete doelen is in mijn optiek een interessant onderzoeksdomein om met het UMTM-model te onderzoeken. Ook het DSL-model biedt perspectieven om onderzoek te doen binnen andere contexten dan het onderwijs.
Tot slot heb ik bij de ORD op meerdere niveaus diepgang gevonden. Uiteraard heb ik kunnen ervaren hoe onderzoek over en binnen onderwijs is gevorderd en welke theoretische toepassingen daaruit voortkomen. Door diverse thema’s te exploreren en verschillende methoden te bestuderen, heb ik ontdekt hoe methoden op meerdere manieren kunnen worden toegepast. Diverse methodieken lenen zich voor verschillende vormen van onderzoek. Een instrument als UMTM kan worden ingezet als een lens waarmee een situatie wordt bestudeerd, maar ook als periodieke reflectietool. Dit geldt ook voor de DSL in groepsverband.
Evaluatie
Alle sessies bij elkaar boden een mooi geheel rondom onderzoek en onderwijs. Wel was het programma, hoewel zeer helder uitgezet, dusdanig omvangrijk dat het een uitdaging werd sessies te volgen. Ook werden meerdere sessies waar ik mij in het kader van mijn cursus Trends op georiënteerd had, geannuleerd. Hierdoor heb ik weliswaar meer onderzoeken gelezen, maar moest ik mijn planning een voorbereiding volledig herzien tijdens de conferentie. Ik heb mede daardoor minder sessies bijgewoond dan gehoopt.
Afsluitend heb ik de conferentie en de schrijfretraite vooraf als zeer positief ervaren. De diversiteit aan onderwerpen was groot en onderwijsonderzoek speelde duidelijk de hoofdrol. Het was heel fijn om mij een week in onderwijsonderzoek te kunnen onderdompelen en mijn horizon te verbreden. Bovendien heb ik een week deel uit mogen maken van een zeer leerzame en interessante researchgemeenschap.
Referenties
Boer, P. D. & A. Hoeve 2017. Reflectie op routine. In Zelfreflectie in het hoger onderwijs, eds. F. Meijers & K. Mittendorff. 67-86. Antwerpen- Apeldoorn: Garant.
Bron, J., & Van Vliet, E. Burgerschaps- en mensenrechteneducatie. (2012). Enschede: SLO.
De Brabander, C. J., & Martens, R. L. (2014). Towards a unified theory of task-specific motivation. Educational Research Review, 11, 27-44.
De Jong, B., Cornelissen, F., & Jansen in de Wal, J. (2019, mei). Factoren in de transfer van training naar praktijk: een nadere verkenning van het UMTM-model. Paper gepresenteerd tijdens de ORD, Heerlen, NL.
De Laat, M., (2012). Enabling professional development networks: How connected are you? Inaugurele rede Maarten de Laat. Heerlen: Open Universiteit Nederland. Verkregen van https://www.ou.nl/documents/40554/111664/Inaugurele_rede_Maarten_de_Laat_def_2012.pdf/
af2ce77e-2169-46fb-9b81-ea7fdd5ff588.
Doppenberg, J. J., Bakx, A. W., & Brok, P. J. D. (2012). Collaborative teacher learning in different primary school settings.Teachers and Teaching, 18, 547-566.
Eraut, M. (2000). Non‐formal learning and tacit knowledge in professional work. British Journal of Educational Psychology, 70(1), 113-136.
Frietman, Kennis & Hövels, (2010). Frietman, J., Kennis, R., & Hövels, B. (2010). Het managen van informeel leren: hoe ver kun je gaan? Heerlen: Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum.
Kirschner, P. (2019, mei). De ‘Ideale’ Leeromgeving: Wat moet je niet doen en wat wel (volgens de wetenschap). Keynote gepresenteerd tijdens de ORD, Heerlen, NL.
Rogers, A. (2014). The base of the Iceberg: Informal learning and its impact on formal and nonformal learning.Verlag, Barbara Budrich Publishers
Van den Bossche, P. (2019, mei). Wij, niet ik. Leren en Werken in organisaties. Keynote gepresenteerd tijdens de ORD, Heerlen, NL.
Van de Wijdeven, T. M. F., de Graaf, L. J., & Hendriks, F. (2013). Actief burgerschap: Lijnen in de Literatuur. Tilburg / Den Haag: TSPB / BZK.
Vrieling, E., Van den Beemt, A. & De Laat, M. (2015). What’s in a name: Dimensions of social learning in teacher groups. Teachers and Teaching: Theory and Practice, 22(3), p.273-292.
Wenger, E., Trayner, B & De Laat, M, (2011), Promoting and assessing value creation in communities and networks: a conceptual framework. Heerlen: Ruud de Moor Centrum, OU.